Geschiedenis

Geschiedenis Stijl Van Haesendonck

Dat François Van Haesendonck één van de grondleggers van Ju-jitsu in Vlaanderen is, is bekend. De boekjes die hij in de jaren vijftig heeft samengesteld zijn uniek en vormen de basis van het programma van veel clubs van de VJJF. Tijd voor een interview over zijn ervaringen!

ONZE EIGEN GROOTMEESTER: VAN TRUCJES NAAR NEGENDE DAN

François Van Haesendonck is ontegensprekelijk één van onze pioniers op het vlak van judo en ju-jitsu. In 2001 behaalde hij zijn negende (!) dan. Een portret.

Wie heeft er nooit een idool gehad? Een idool waar hij niet alleen naar opkeek, maar die hij in alles en nog wat wou nabootsen, indien mogelijk zelfs overtreffen. Twintig jaar geleden was dat Bruce Lee. Tegenwoordig moeten we het met onze eigen Jean-Claude Vandamme niet zo ver zoeken. Zo’n vijftig jaar terug heette dit idool Peter Lorre. Slechts weinig lezers zullen deze man kennen, maar als je nog eens in een nostalgische bui een zwart-wit film aan het bekijken bent en er komt een vechtscène in voor, dan is de kans groot dat Peter Lorre de krachtpatser van dienst is. Ook François Van Haesendonck was in de ban van Peter Lorre.

FVH: En dat is nog voorzichtig uitgedrukt. We waren er gewoon weg van. Hij kon iedereen de baas en dat wilden wij natuurlijk ook leren. Nadien bleek dat Lorre er “geen lap van af wist” en dat het allemaal trucjes waren, maar wisten wij veel!

Maar je was wel door de microbe gebeten?
Ja, In 1945 – ik was toen 22 jaar – ben ik samen met een stel vrienden begonnen in een achterkamer bij mijn ouders thuis in de Abdijstraat. In ’t begin droegen we gewone kledij, maar nadien hadden we de kledij laten namaken, de gordel opzij op de heup geknoopt. Toen liepen we opzettelijk met een grote omweg naar de garage, zodat iedereen ons goed kon zien. Onze “technieken” leerden we uit de boekjes van Maurice Van Nieuwenhuizen die in Nederland al een tijdje bezig was. In 1946 kwam Van Nieuwenhuizen naar Antwerpen om ju-jitsu onderricht te geven: trucjes op hoger niveau! Samen met mijn neef Camiel Van Haesendonck heb ik toen de club “Ojigi” gesticht. Later zijn er nog clubs opgericht in Leuven, Gent, Beveren-Waas e.a. Nog een paar namen uit de begintijd zijn John Cassiers, Willy Strulens, René Beckers en Felix De Smet. Allemaal ju-jitsu-pioniers, maar om allerlei redenen gestopt of overgestapt op judo.

Judo is dus pas later in Belgie geïntroduceerd?
Zeker en vast. In ’t begin was er enkel ju-jitsu. Als het ju-jitsu vroeger gestructureerd zou geweest zijn zoals nu, dan zou de verdeling tussen judo en ju-jitsu fiftyfifty geweest zijn. De mensen die in de beginjaren met judo begonnen, dachten dat ze zelfverdediging kwamen leren.

Hoe ging dat dan verder? Je bleef niet in Belgie?
Neen. In de jaren vijftig ben ik begonnen met naar het buitenland te gaan. Ik had lichamelijke opvoeding gestudeerd, maar ik werkte bij mijn ouders in de garage/winkel. De anderen waren gebonden door hun werk en konden zich moeilijk vrij maken. Ik werd gesteund door mijn ouders en daardoor waren buitenlandse reizen mogelijk: Nederland, Duitsland, Frankrijk, Italie, Oostenrijk, Engeland en Amerika. Zodoende had ik na een tijd “voorsprong” op de anderen. Met John Cassiers ging ik ook nog elk weekend in Parijs trainen.

Aan Parijs heb je ook nog andere herinneringen?
Ja, Margreet en ik hebben daar onze huwelijksreis doorgebracht: trainen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Daar heb ik dan ook mij eerste dan aikido en shotokan karate behaald. Maar je moet niet denken dat ik mijn vrouw daarvoor verwaarloosde; Margreet heeft ook een eerste dan judo, een eerste dan ju-jitsu en shotokan karate.

Ook met judo was je intensief bezig?
Natuurlijk, ik heb trouwens altijd interesse gehad voor alle budosporten en ook Westerse systemen zoals boksen en savate. In het judo waren het vooral Koizumi (Engeland), Tokio Hirano en Ichiro Abe die mij veel leerden. Misschien wel het belangrijkste dat ik van hen geleerd heb is om vechtsporten met andere ogen te bekijken. Ik zat nog steeds in de fantasiewereld van Peter Lorre: trucjes leren, altijd meer trucjes. Hirano vertelde toen van een Japanse zesde dan die drie goede technieken beheerste! Kan je je mijn teleurstelling voorstellen? Ik kende wel honderden trucjes!! Bij Koizumi had ik een gelijkaardige, maar nog pijnlijkere ervaring. Het was mijn bedoeling bij hem mijn volgende dangraad te behalen, maar toen ik op mijn gewone manier begon te trainen, zat hij mij glimlachend aan te kijken, ik kende eigenlijk geen techniek, maar enkel trucjes. En dat is het essentiële van vechtsporten: je moet een aantal technieken leren en uit deze basis datgene nemen wat jou het beste past – zowel lichamelijk als geestelijk – en zo je eigen stijl ontwikkelen. Het testen van je kennis gebeurt o.a. tijdens de randori, de oefenwedstrijd. Tijdens die wedstrijden moet je wel degelijk bewijzen dat je aan je persoonlijke ontwikkeling werkte. Wie hier enkel trucjes laat zien valt door de mand!

Vanwaar uw interesse voor vechtsporten, meer dan voor andere sporttakken?
Het show-element ervan – zie de films met Peter Lorre – trok mij enorm aan. Trucjes leren is niet moeilijk en het oogt flitsend. Toen ik echter begon deel te nemen aan kampioenschappen kreeg ik het hard te verduren. Met trucjes kwam je er niet en toen besefte ik dat het nodig was om echt te gaan trainen. Als je iets wil bereiken moet je doorzetten en meer doen dan een ander.

Je was ook enkele malen kampioen?
Ik was judo-kampioen in ’53, ’54 en ’55. In ’55 was het echter gedaan met competitie door een ernstig ongeval tijdens turnoefeningen. Dat was een harde slag, want ik was dat jaar geselecteerd om op kosten van de federatie naar Japan te reizen! Ik was dus nooit in het Mekka van de budosport!

Maar het waren niet enkel Japanners die invloed hadden?
Neen, ik heb het al eerder gezegd: gedreven door mijn nieuwsgierigheid heb ik veel andere gevechtssystemen bestudeerd en in ’54 ben ik dan beginnen mijn eigen ju-jitsu systeem uit te bouwen. Wat ik bijvoorbeeld uit mijn vroegere bokstraining onthouden had, was: geen theorie, maar direct in de ring. Op een veilige manier, direct aan de lijve ondervinden hoe je moet boksen. Toch is de invloed van de Japanners groot geweest. Zij hebben me geleerd mij te verdedigen zonder veel omwegen. Deze leermeesters kennen bijvoorbeeld ook aikido met zijn sierlijke en cirkelvormige bewegingen, maar zelf verkozen ze de meest directe verdediging, die is al moeilijk genoeg. Hun devies was: zorg dat je het kunt waarmaken. Ten andere “mijn” systeem wil ik wel wat nuanceren. Ik gaf inderdaad de eerste impuls, maar anderen hadden er ook hun verdienste in. Ik was wel steeds de dirigent, maar speelde niet noodzakelijk alle instrumenten.

De boekjes die je toen publiceerde hebben ongetwijfeld succes gehad.
Die boekjes zijn op meer dan 150.000 exemplaren verspreid in Belgie, Nederland, Polen en zelfs Zuid-Afrika. Meer en meer mensen begonnen mijn systeem te volgen en het resultaat was dat we op 14 november 1959 het eerste examen voor de zwarte schijf (toen spraken we nog niet van gordel) ju-jitsu konden afnemen. De deelnemers moesten een grondige kennis van de mechanica van het lichaam hebben, de principes van het ju-jitsu kunnen uitleggen, een overzicht tonen van de verschillende schijven van wit tot en met zwart en de katas kime-no-kata en nage-no-kata afleggen. Dit gebeurde voor mijzelf en enkele mensen uit de judowereld die al iets gepresteerd hadden. De geslaagden waren: Julien Boschmans, Jean Corijn, Theodore Donetzky, Maurice Radoux, Charles Radoux en Hendrik Sely. Naast ju-jitsuboeken heb ik ook judoboeken en karateboeken gepubliceerd.

Werd in de beginjaren enkel de technische kant benadrukt of kwam er ook theorie aan te pas?
Hirano schreef zoals gewoonlijk een spreuk op het bord waar je dan zelf iets moest over vertellen. Dit werd slechts door weinigen geapprecieerd omdat die er de waarde niet van erkenden. Toch vind ik het een waardevol idee voor toekomstige examens. In de lessen methodiek moeten we onze zwarte gordels leren om niet als barbaren met elkaar en met de leerlingen om te gaan. Er mogen geen “klojo’s” voor de groep komen te staan. Door middel van die spreuken werden we gedwongen verder na te denken, niet enkel over onze technieken, maar over trainingen en zelfs over het leven in het algemeen. Daar worden we toch alleen maar beter van? Ik heb ook psychologie gestudeerd; de aanzet tot nadenken is heel belangrijk om creatief te worden. Zo wordt er ook gewerkt op de kadervormingen. De leraar steeds volgen is de gemakkelijkste weg, maar doodt elke vorm van creativiteit; de leraar is niet God de vader. Respect voor de andere/elkaar is het uitgangspunt om te kunnen samenwerken. Willen deelnemen met de anderen, de andere niet miskennen, maar een plaats nemen en een plaats gunnen, daar gaat het om in de samenleving en ook in de (wedstrijd)sport. Ter illustratie een anekdote van een kampioenschap in Parijs in de jaren ’60. In die tijd wonnen de Japanners altijd alles, maar in Parijs won Anton Geesink (NL) en werd de hegemonie van Japan gebroken. De toeschouwers waren door het dolle heen en wilden op de mat om hem te komen feliciteren, maar Geesink stuurde de mensen weg. Hij deed dit als bewijs van respect voor zijn tegenstander. Ik was toen in het publiek en zijn bescheiden opstelling raakte mij. Later heb ik nog cursus bij hem gevolgd.

Waarom koos u om specifiek verder te gaan met ju-jitsu en niet met 1 van de andere vechtsporten die u beoefende?
Ik heb heel lang alles gedaan: judo, ju-jitsu, karate, yoga, Ik heb vroeger te veel gedaan en als je echt iets wil bereiken is engagement nodig. Ik merkte dat ik het meest kon bijdragen aan het ju-jitsu.

Doet u nu nog vaak aan sport?
Ik wandel veel en doe elke dag 2,5(!) uur oefeningen om mijn lichaam in conditie te houden.

Welke toekomstdroom heb je nu nog?
Mijn eerste droom is uitgekomen, namelijk een overkoepelende Ju-Jitsu Federatie. Dat was niet makkelijk en er moet nog altijd aan gewerkt worden. Ik blijf er echter voor ijveren. Een portie na viteit is hier wel op zijn plaats; anders zou ik het niet volhouden. Je moet ook eens op een ander gaan kijken, zonder vooringenomenheid, met een open geest en zien wat je kan bieden. Het is echter jammer dat af en toe een menselijk ego een gezonde samenwerking in de weg staat. Als je in iets gelooft moet je met veel inzet en liefde verder blijven werken en zweten. Waartoe het zal leiden weet je niet en onderweg verander je misschien van richting, maar dat is niet belangrijk. Daar leer je juist van. En op 64 jaar tijd zijn we toch al ver geraakt! De leermeesters die we nu hebben, bestonden vroeger nog niet. Weet je dat ik zelfs technisch directeur van de judo federatie was met groene band! Ach, alles stond toen nog in zijn kinderschoenen. En tot slot: breng de kinderen respect en discipline bij. Respect voor je leermeesters is heel belangrijk en waardevol. Discipline moet aangeleerd worden in de jeugdjaren om later te evolueren tot zelfdiscipline. Iemand die in zijn training zweet, afziet, maar die steeds terug komt, die zal ook in het gewone leven knokken. Als je iets wil bereiken, moet je je erop concentreren. Je moet iets kunnen bewijzen. Dat kan niet zonder discipline.

Met al uw ervaring hebt u ongetwijfeld nuttige raadgevingen voor de Ju-jitsuka’s, de clubs en de federatie?
Het is een noodzaak dat clubleraars en assistenten elkaar ontmoeten op de tatami tijdens de kadervormingen, waar men stilaan naar elkaar kan toegroeien en verschillende visies leert waarderen om van daaruit te leren samenwerken. De kadervormingen zijn een nooit eindigend proces! Een goede conditie (lichamelijk en geestelijk) is nodig om de technieken goed te kunnen uitvoeren en ook een positieve mentaliteit is noodzakelijk.

Scroll to Top